zondag 24 mei 2009

Het graphic novel debat


Op donderdag 28 mei vindt in de Bibliotheek Bijzondere Collecties in Amsterdam een “boekensalon” plaats. Onderwerp van het debat dit keer de door menigeen in stripland gesignaleerde spectaculaire opkomst van zogenaamde “Graphic Novel”. Naast Eisner hoofdredacteur Ward Wijndelts en de recensenten Chris Bajema en Peter Breedveld neemt ook de “klassieke strip”tekenaar Hans van Oudenaarden deel aan het debat. Hans van Oudenaarden is de tekenaar van de Bob Eversstrips.

Een debat over de “graphic novel” in Nederland. Als professioneel stripmaker, maar vooral als vertegenwoordiger van de zogenaamde “klassieke strip”, zou ik zonder twijfel een zeer waardevolle diskussiebijdrage kunnen leveren. Het was voor een soort boekensalon in Amsterdam en er deden super-interessante mensen mee. Per slot ken ik als tekenaar als geen ander juist die stripbinnenkant. Of ik alsjeblieft ook wilde meepraten.

Ik zei dat het goed was.


Nadat de schrik om over een paar weekjes in het o p e n b a a r te zullen moeten gaan spreken een beetje gezakt was (ons soort lui zegt immers nooit meer dan twaalf woorden per dag hardop!), was daar meteen de nieuwe schrik. Ik realiseerde me dat ik, als eh . . . “klassiek” striptekenaar, eigenlijk helemaal niet precies WIST wat het eigenlijk WAS, zo’n “graphic novel”. . .

Tja. Misschien moest ik, vanwege dat sjieke grachtengordel-strip-debat, dan maar een béétje op onderzoek naar dit nieuwe stripfenomeen en me er dan toch ook maar es een béétje in gaan verdiepen. Toch wel netjes, misschien.

Hier m’n relaas.


1.
Er was iets n i e u w s op stripgebied en het kwam uit Amerika.

Het gonsde ook her en der al een tijdje onder bepaalde collega’s, dat er daar in Amerika, strips werden gemaakt, die gewoon door de reguliere boekhandels werden verkocht en die potverdrie serieus genomen werden door de échte, literaire pers. En ik was er hier en daar al tegenaan gelopen, tegen die “graphic novels”. Klein formaat boekjes vaak en met meestal opvallend . . .eh . . . arty tekenwerk.
Ik had tot voor kort geloofd dat het extreem rigide Amerikaanse studio- en syndicationsysteem verantwoordelijk was voor deze nieuwe, opvallende golf aan Angelsaksische strips. Anders dan hier in Europa was het voor een Amerikaanse stripmaker immers altijd heel moeilijk om auteursstrips gepubliceerd te krijgen. De hele Comicsindustrie was daar immers ineengeschrompeld tot vrijwel alleen de superhelden-niche. Die novels waren, volgens mij, niet zozeer een nieuw genre, maar meer een soort inhaalslag ten opzichte van ons continent! Nou ja, van stripland Frankrijk, dan.

Maar nee, misschien was er hier toch meer aan de hand. Iets écht nieuws! Echte, echte literatuur in strip, en met een fijne echt-modernistische styling! En vooral niet te vergeten nieuwe distributiekanalen voor strip, nieuw publiek enzo! Dat klonk toch voorwaar niet mis! Zou zo’n novel nou ook niet iets zijn voor de N e d e r l a n d s e stripmakers? Dit nieuwe fenomeen zou immers de reddingsboei kunnen worden voor een hele sector waarin het de laatste tien, twintig jaar allang niet meer zo goed gaat als zou moeten.

Want dat het slecht gaat met strip in Nederland, daarover jammert de hele stripsector al decennia. Televisie en games hebben het strip lezen verdrongen en domineren vandaag de dag blijkbaar de totale vrijetijdsbesteding van de moderne mens. ( In striplanden Frankrijk en Japan zullen toch ook wel televisie en games zijn? Maar goed . . . ) Zo lang ik me professioneel bezig hou met strips, hoor ik vrijwel iedereen hierover al klagen. Uitgevers, winkeliers, iedereen moppert op de geringe kooplust van het Nederlandse publiek. Strippaus Kees Kousemaker van de Amsterdamse stripspeciaalzaak Lambiek noemt strips zelfs iets uit de tijd van de toverlantaarn. En voorspelt, tamelijk ijdel, dat het medium met zijn dood ook weer uit Nederland zal verdwijnen.

Terug naar die “graphic novel”. Klein formaat, literair, beetje arty? Ik kan hier zo een paar stokoude strips uit de kast trekken die daaraan voldoen. Walt Kelly met z’n Pogo. De Dark Knight cyclus van Frank Miller. O’Donoghue’s Phoebe Zeitgeist. Arne Zuidhoek’s Vader Wapper? Of is dat boek te groot van formaat? Marten Toonder met z’n Bommelromans dan toch zeker. En Pa Pinkelman van Carl Vogues. Of Max und Moritz nog uit de 19e eeuw . Graphic novels? Of niet modern genoeg?

Dan toch eerst maar even het academische spelletje van definiëren. Per slot lijken me alle andere deelnemers aan dat debat straks uitzonderlijk deskundig. Ik geloof in ieder geval niet dat “graphic” in de zin van “pornographic” begrepen moest worden. Tot voor een paar jaar betekende “graphic” in het Engels immers altijd iets van “fel realistisch” . . . Nee, Hans, dat is flauw !

Definities. Will Eisner’s grappige en beetje ontluisterende verklaring over het ontstaan van het begrip bekend veronderstellend, moeten we het, geloof ik, ergens gaan zoeken tussen de definities van de Amerikaanse schrijfster Myla Goldberg, die van de redactie van het “graphic novel”-tijdschrift Eisner en die van Rob Gollin in het “kunst en boeken”katern van de Volkskrant van 24 april 2009. Laten we ze dan maar eens even braaf nalopen en proberen te begrijpen.

Goldberg definieert de “graphic novel”als: een gelaagd verhaal, verpakt in dwingende beelden.
Tjonge. Vooral dat “verpakt” treft me meteen als een moker! Los ervan of ik nou zo van “dwingen” hou in strips. De “dwingende beelden” zijn in de “graphic novel” blijkbaar vooral de “verpakking”. De buitenkant, de schil. Het gáát hier uiteindelijk om iets anders. Het gelaagde verhaal heeft in de “graphic novel” klaarblijkelijk het primaat over dat dwingende beeld. “Dwingen kun je een end weg met die beelden, vriend, maar het wóórd gaat voor!” Hmmm, dat klinkt in Nederlandse oren ieder geval vertrouwd protestant christelijk!

De redaktie van “Eisner” magazine is korter. Een “graphic novel” is een beeldverhaal dat “in zichzelf literair” is.
Van Eisner hoeven de beelden blijkbaar niet zo opdringerig, zolang de tekst maar aan de “in zichzelf literair” standaard voldoet.
In zich-zelf li-te-rair. . . Wat zou dát nou weer betekenen? Het klinkt eigenlijk een beetje vies. Iets tussen onanie en navelstaren. In ieder geval niet literair naar iets ánders toe, dus. Niet schatplichtig aan een ander werk, wellicht? Dus geen literaire verstrippingen in de “graphic novel”. Geen Matena met z’n verstripte Reve’s en Elschot’s.
Duidelijk is wel dat ook van “Eisner” de nadruk in onze “graphic novel” vooral moet liggen op het w o o r d. Het beeld fungeert in de “graphic novel” blijkbaar vooral als illustratie. Eerst het w o o r d, broeders. Amen.

Gollin heeft het tenslotte over : een beeldverhaal met een hoger ambitieniveau ten aanzien van vorm en inhoud dan het traditionele beeldverhaal.
Kijk, daar kunnen we misschien wel iets mee. Gollin definieert de “graphic novel” dus als een strip, maar dan BETER. Een be-te-re strip dan wat we totnogtoe gewend waren. Grote mensen literatuur met echte, grote mensen beeldende kunst ertegenaan, dáár gaat het Gollin om, dáár ergens moet die “graphic novel” dus zitten. Dichterbij literatuur dan, dat wel. Maar dan met die beeldende kunst als behang ernaast.

Ik krijg een angstig gevoel nu. De “graphic novel” dat is niet zomaar strip, de “graphic novel” dat is KUNST!!!
M’n zoektocht naar de “graphic novel” gaat hier nu, volgens mij, een heel andere discussie raken. Sterker nog, volgens mij gáát het daarom. Ik denk dat ik eruit ben. De “graphic novel”, dat is geen apart genre. Op een of ander nivo wordt de “graphic novel” definitie ingevuld door eerdere, en op andere terreinen vastgestelde KUNSTparameters.
Het gaat hier potdomme over de opkomst van “de kunst” in “de strip”.

U kunt het niet horen, maar ik zucht nu heel diep.

2.
In het Engels bestaat er maar één naam voor mijn beroep. Hoe krankzinnig rijk die taal ook, in het Engels ben ik, als striptekenaar, gewoon een “artist”.
Artist. Niet “draughtsman” ofzo, zo noemen ze me nooit. Dat is geloof ik meer een technisch tekenaar. Of hooguit is “draughtsman”nog een nadere specificatie van het “artist”-zijn. “Craftsman” wordt bij mijn weten nooit gebruikt voor wat ik doe.
Neen, alles wat in de verte iets met poppetjes-tekenen te maken heeft, krijgt van onze Angelsaksische vrienden ruimhartig de naam “artist”. Als striptekenaar ben ik in Engeland en Amerika, precies als Rembrandt en van Gogh: a Dutch “artist”.

In onze taal, in het Nederlands, maken we een messcherp onderscheid tussen “de kunstenaar” en “de artiest”. Of tussen de kunstenaar en de ambachtsman. De kunstenaar maakt “kunst” en de ambachtsman eh . . .die doet . . . nou ja, die doet iets anders. Iets met een vak ofzo.
Duidelijk is in ieder geval wel dat de kunstenaar op een zeer veel hoger intellectueel en gevoelsmatig niveau opereert dan die ambachtsman. De kunstenaar verrijkt, bemoedigt, inspireert en ontroert. De kunstenaar onderwijst, verwart en ontregelt. De kunstenaar concipieert. De kunstenaar shockeert. De kunstenaar raakt aan het mysterie, het heilige. De kunstenaar is definitely . . . hi-brow.

De ambachtsman, dat is geen kunstenaar. Misschien doet hij zo op het oog iets vergelijkbaars, misschien schrijft hij ook z’n verhalen, misschien tekent hij ook wel de hele dag poppetjes, maar dan op een of andere manier altijd op een lager nivo dan de kunstenaar. De ambachtsman communiceert en vermaakt zijn publiek met zijn rijke scala aangeleerde truukjes. De emoties die hij opwekt zijn ondiep. Als een gedresseerde aap, of in ieder geval een soort tekenarbeider, herhaalt hij, imiteert hij in het beste geval de verte de e c h t e kunst. Zijn, in lange jaren, verfijnde vakmanschap is het beste bewijs van het ontbreken van een onderzoekende geest. De elegantie in z’n materiaal het beste bewijs dat hij niets anders wil dan zijn domme publiek vleien en bevestigen. Hooguit bewondert men zijn ijverige doorzettingsvermogen, maar het is duidelijk dat hier slechts het eerzame brood wordt verdiend. De ambachtsman is absoluut lo-brow.

Middels de naamgeving “kunstenaar”of “ambachtsman”, geeft de Nederlander eigenlijk meteen weging, waardering en duiding aan het kunstige niveau en dus aan de maker van het gebodene. Hoe nou telkens precies die scheiding ligt tussen wel-kunstenaar en geen-kunstenaar is voor de geïnteresseerde buitenstaander trouwens niet altijd meteen duidelijk. (Gelukkig is er hulp. Er zijn in ons land academies en diploma’s die kunstenaars helpen aan te tonen dat ze wettelijk bevoegd zijn om te ontregelen, inspireren en ontroeren. )

Inmiddels bestaat de moderne strip zo’n honderd jaar. Honderd jaar POPcultuur. Honderd jaar extreem goedkoop en extreem toegankelijk vermaak voor miljoenen. Spreekbuis van generaties. Bovenop de samenleving. In de haarvaten van de cultuur. Een wereldbibliotheek aan materiaal . . . Anti-establishment? In ieder geval onafhankelijk van enige bemoeienis met de overheid.

Weet u, ik kan erg genieten van “grafische intelligentie” in strip. Het blijft een wonder hoeveel informatie sommige tekenaars in een paar lijnen van een tekening kunnen krijgen. Loepzuivere visuele communicatie, buiten tekst en direkt via dat beeld, op een bijna dierlijk nivo. Hoeveel je met een slimme compositie, een kekke zwartbalans en verstopte lijn-ritmes kunt manipuleren met de leeservaring van je lezer/kijker, is niet te geloven. Hem precies kunt laten beleven wat jij in gedachten had. Verhaaltechnisch, maar ook emotioneel. Waar je de lezer/kijker elegante kadootjes moet geven en hoe je ‘m dan weer grafisch bij de strot moet pakken. Aanvullend of juist contrasterend met de ballontekst. Door stageing, subtiel acteren, regie.
Het is een wonder hoe sommige tekenaars, als sportgrootheden, als musici, een ongeëvenaarde publiekservaring weten te maken met hun krankzinnige vaardigheden. Hier kan mij de bek echt openvallen.
Strip is voor mij het tovenaarshuwelijk tussen tekst en beeld. Als meer dan de som der delen. Voorbij geïllustreerde tekst. Voorbij volgeschreven balloons. Daar waar tekst en beeld een beetje, hoe zeg je dat, versmelten. Als het ongrijpbare, het magische, daar waar het knettert.

Maar goed. Nu moet het beter. Dat striphuwelijk.

Wil de strip Kousemaker overleven, dan moet het blijkbaar weg van het lage, ambachtelijke ambitieniveau. Moet het medium strip, middels die “graphic novel”, KUNST worden. Nou ja, echte, respectabele literatuur in ieder geval. Met deftige, moderne kunst er dan nog naast als illustratie.

Het strip-huwelijk moet van de graphic novel wat netter en wat kouder.


3.
De geluiden rondom de vaderlandse strip klinken de laatste tijd verdomd eh . . . “kunstig”.
Kolk en van Tol hebben zich kranige lobbyisten getoond. Plasterk heeft het Fonds voor de Kunsten Gert Jan Pos heel sjiek als “intendant” voor het beeldverhaal laten benoemen en meteen de “Marten Toonder” oeuvreprijs in het leven geroepen. Er is nu in Zwolle de “Artez” kunstacademie waar je als kunstzinnig stripmaker kunt gaan afstuderen. Er komt een fors subsidieapparaat voor stripinitiatieven met bijbehorende wijze commissies. Het kan niet op.

En de diskussie over strip en “kunst”. Die nare, uitgekauwde, onbeantwoordbare vraag uit de jaren zeventig en tachtig lijkt nu, dit jaar, dan onverwacht opeens en wel van hogerhand beantwoord: “Jazeker, strip is kunst!!!”

Nou, ja. De kunststrip dan, dát is in ieder geval kunst.


4.
Een beetje aan het eind van m’n zoektocht naar de “graphic novel” zit ik met meer vragen dan antwoorden.

Gaat de kunstige avant-garde strip nu, in de gedaante van die zogenaamde “graphic novel”, het hele zieltogende stripmedium structureel op sleeptouw nemen? Dat verstokte literatuurlezers straks plots de mogelijkheden van het stripgenre gaan inzien? Museumbezoekers een strippie zullen meepikken in de museumshop? Het grote publiek meteen even verheffend? Gaat we dat meemaken? En dan het experiment niet alleen in het lab, maar meteen voluit en grootschalig midden op de werkvloer? Klinkt voorwaar toch niet slecht.

Of gaat de overheid, als strip-couveuse-zuster, straks alle strip-debieltjes kunstmatig in leven houden? Grafische domheid massaal gepresenteerd als bewuste keuze? Lompheid, onbeholpenheid eerder “een stijl” dan het gebrek daaraan? Grafische kennis iets waarvoor je je moet schamen? Dat het straks voorbij is met het, in honderd jaar opgebouwde, kenniscorpus van communicatie in strip? Alle collectieve stripkennis weer verloren.

Hee, striptekenen is geen vetpot! Kan het me schelen dat straks een paar stripmakers een financieel kontje van Plasterk krijgen? De winkels vol artstrips. Koopt de lezer die strips toch gewoon niet! Kan het schelen dat het grote publiek zich misschien daarna echt voorgoed afkeert van het medium.

Hm. Tja, dát kan me weer wél schelen. Weet u, eigenlijk ben ik natuurlijk een ouwe, reactionaire, oldschool striplul. Een klassiek strip-ambachtsmannetje, wellicht. Techniekaanbidder! Maker van misschien wel eh . . . rechtse strips. Maar ik hou nu toch m’n hart een beetje vast. En ik zucht nu ook weer diep omdat ik verdrietig ben om al die jonge en beginnende stripmakers.

Moeten we als stripmakers straks allemaal vegeteren rondom de vleespotten van de subsidie-commissies, waar we nog slechts die paar Zoetermeerse commissie-ambtenaartjes naar de ogen moeten kijken? In de ban van die eeuwige mantra, dat kunst synoniem MOET zijn met dwangmatige“vernieuwing”? Kunst gedefinieerd als bi-polaire stoornis.

En pássen we trouwens wel met z’n allen in die small press avant-garde? Dan wordt de avant-garde toch het waterhoofd van het medium? Moet er niet nog IEMAND dienst nemen in de hoofdmacht? De mainstream?

Of ben ik gewoon bang dat kunstig opgeleide, grafische dombo’s mij( MIJ!!!) met langbaardige platitudes straks middels hun nieuw ontdekte medium strip “op het verkeerde been” menen te moeten gaan zetten? Doorzichtig schurend? Kinderlijk shockerend? Naïef beledigend? En dat allemaal lomp en onbeholpen, maar o zo . . . spontaan? (god, wat heb ik een hekel aan DAT woord!)

Ben ik bang voor die ultieme vernedering van de strip? Bang voor de komst van de strip-c o n c e p t -art? (Wie wil mijn graphic novel voor me maken? Ik zag het al ergens, echt waar!) Dat die gesubsidieerde artstrip het refugium voor de zwakke stripbroeders gaat worden?

Of ben ik wellicht gewoon bang voor het inkapselen van mijn geliefde, onafhankelijke popkultuur door het farty kunst-establisment? Bang dat mijn vak, striptekenaar zijn, straks geen VAK meer zal zijn, maar eerder . . .

een moderne lifestyle?

4 opmerkingen:

Henkus Schumacher zei

Uitstekend stuk, Hans!
Even wat rond geGoogled en gezien dat er ook Graphic Novels zijn die gewoon goed getekend zijn, niet het minst het werk van uitvinder Eisner.
Zo mogen er wel Graphic Novels gemaakt worden van mij! Misschien kan je ooit nog eens stiekem ZELF een graphic Novel maken en bewijzen dat er niet per sé iets mis mee is.
Pop is niet per definitie een vies woord, maar literair óók niet... Het is maar net wat voor pretenties je het meegeeft.

Hans van Oudenaarden zei

Hee Henkus!

Dank! Je hebt gelijk, hoor. En vergis je niet, ik ben echt dol op goede graphic novels!

Uiteindelijk zijn er toch maar twee soorten strips: goede strips en slechte strips. En als het Nederlandse publiek het pleit uiteindelijk nou telkens middels z'n koopgedrag mag beslechten, heb ik daar, echt waar, volkomen vrede mee.

Zorgen maak ik me pas nu een grotesk apparaat van kunstpausen, kunstsubsidies en kunstprijzen in onze piepkleine strip-vijver de natuurlijke orde dreigen te komen ondermijnen.

Die graphic novel lijkt daarvan nu, van die oprukkende verkunsting, ondanks zichzelf, een beetje de speerpunt geworden.

Anoniem zei

Een debat over de graphic novel is zinloos naar mijn mening .
Net zoals kunst zinloos is ,Kapitein Haddock zei het al: kunst dient nergens voor! kunst is kunst !
Blijf aub gewoon lekker met de kwaliteitstrip bezig want kwaliteit verlogend zich niet en blijft eeuwig .

Mvg
Henk Nijenhuis

Hans van Oudenaarden zei

Hee Henk,

Dank.
Absoluuut zinloos!!! In de zin dat we van tevoren wisten dat er toch er geen echte antwoorden zouden komen.
Op een of andere manier heeft dat debatje wel geholpen mezelf en m'n werk weer een beetje te eh . . . positioneren.
Ik weet nu toch weer een tijdje iets beter wat ik n i e t wil!